
FCI groep 1 : Herdershonden en veedrijvers
Sectie : 2
Herkomst : De geïmporteerde herdershondenrassen voldeden niet bij het naar de markt drijven van vee, besloten Australische boeren zelf een hond te ontwikkelen. Aan de basis van een Australian Cattledog staan Bull Terriër, dalmatische hond, kelpie, red deer dingo en de blue merle collie. Het resultaat werd een echte werkhond waarover de Australliërs zeggen : “hij eet alles wat hem niet eerst opeet.
Algemeen voorkomen : Stoere, gedrongen werkhond, symmetrisch gebouwd met krachtige, goed gespierde voor- en achterhand.
Schofthoogte : Reuen 45.7 – 50.8 cm, teven 43.1 – 48.2 cm
Gewicht : 16 – 20.5 kg
Vacht : Ondervacht is kort en dicht. Bovenvacht is tamelijk kort, recht en weersbestendig.
Kleur : Blauw gespikkeld, al dan niet roestbruin, met zwarte of blauwe aftekeningen of rood gespikkeld al dan niet met donkerrode aftekeningen.
Gebruik : Herdershond, kundig drijver, heeler van vee, paarden, geiten en vogels.
Gezondheid : Fokdieren worden onderzocht op het voorkomen van heupdysplasie en aanwezigheid van erfelijke oogaandoeningen.
Aard : Onbevreesd, moedig, vastberaden, steeds alert, zeer schrander, blaft weinig, enorme plichtbetrachting, trouw, instinctieve neiging tot bescherming van zijn baas en diens eigendommen, wantrouwend tegenover vreemden, iets wild door ingekruiste dingobloed.
Bijzonderheden : Regelmatig borstelen