FCI groep 1 : Herdershonden en veedrijvers
Sectie : 1
Herkomst : Ligt ergens in de grensstreek tussen Engeland en Schotland. Tijdens het werken is zijn unieke stijl te zien zoals het karakteristieke sluipen evenals het aangeboren “eye” waarmee de hond de schapen een bepaalde kant uit dwingt. De border mag tijdens het drijven niet in de hakken of de wol van de schapen happen of blaffen, bij koeien, paarden en geiten mag dat wel.
Voorkomen : Atletisch, gespierde verschijning die harmonisch en sierlijk is gebouwd. Is rank en oogt stevig, groot uithoudingsvermogen
Schofthoogte : Reuen 53 cm, teven iets kleiner dan reuen
Gewicht : 14 – 20 kg
Vacht : Twee soorten vachten : kortharig in matig lang. Bij beide is de ondervacht dicht en zacht, bovenvacht is dicht en middelmatig hard. Bij halflangharige zijn de kraag, broek en staart overvloedig bevederd.
Kleur : Alle kleuren zijn toegestaan, maar wit mag nooit overheersen
Gebruik : Specialist in het ophalen van schapen die over een uitgestrekt terrein verspreid zijn.
Gezondheid : Fokdieren onderzocht op heupdysplasie en erfelijke oogafwijkingen
Aard : Zeer intelligent, zeer gevoelig, veelzijdig, initiatiefrijk, levendig, alert, scherpe instincten, leert graag en gehoorzaamt goed. Dient consequent opgevoed te worden, Voor zijn training is hondenkennis nodig evenals het kunnen werken op basis van wederzijds respect
Bijzonderheden : Regelmatig borstelen